Proto-Germanic: *mainian- vb., *mainō
Meaning: mean, think
Old English: mǟnan 'meinen; klagen'
English: mean
Old Frisian: OWFRis mēna `bedoelen, betekenen'
Old Saxon: mēnian `menen, van plan zijn, vermelden, betekenen'
Middle Dutch: mēnen, mienen, meinen `beogen, bedoelen; een goede gezindheid koesteren, liefhebben; betekenen; menen, denken, wanen, oordelen'
Dutch: menen
Middle Low German: mēnen
Old High German: meinen `menen, denken, zeggen, verklaren' (8.Jh.); meina `Sinn'
Middle High German: meinen wk. 'sinnen, (nach)denken, seine Gedanken auf etw. richten, (feindlich oder freundlich) gesinnt sein, einem etw. angenehm machen'; meine st. f. 'sinn, bedeutung'
German: meinen
